Beknopte geschiedenis


Het gelijk laten lopen
van openbare klokken

Een wezenlijk kenmerk van onze Westerse cultuur is, dat 'meetbare' tijd ons dagelijks leven bepaalt. De klok is dan ook een onmisbaar attribuut geworden. Waar en hoe de mechanisch werkende klok haar intrede heeft gedaan, is niet met zekerheid vast te stellen. Wetenschappelijk onderzoek heeft echter wel een aantal zaken aan het licht gebracht.

Al vroeg in de middeleeuwen gaven monniken de voorgeschreven gebedsuren aan met het luiden van, of het slaan op klokken. Overdag konden zij het juiste moment bepalen met behulp van zonnewijzers. 's Nachts was dat bij helder weer mogelijk aan de hand van de sterren. Bij een bewolkte hemel stelden zij met een zandloper of een clepsydra waterklok het juiste moment van de gebedsuren vast. Voor ditzelfde doel zijn waarschijnlijk de eerste 'Kloosterwekkers' gebouwd, die door een gewicht werden aangedreven. Het aflopen van zo'n machine herinnerde de verantwoordelijke monnik er aan, dat hij de klok moest luiden om tot gebed op te roepen. Hieruit ontwikkelden zich de grote torenuurwerken, die met een slagwerk de uren automatisch konden laten horen.
Het 'hoorbaar' maken van de tijd is kennelijk lang belangrijker geweest dat het 'zichtbaar' maken. Veel torenuurwerken hebben namelijk buiten van oorsprong geen wijzerplaat met wijzer gehad om de tijd af te kunnen lezen.

Elektromotoren maakten het mogelijk de gewichten van een uurwerk automatisch op te winden. Later zou bij de modernste slingeruurwerken dit soort automatische systemen in het ontwerp worden opgenomen. Helaas bleef veel oude uurwerken ook een dergelijke elektrische opwinding niet bespaard.
De vele, weliswaar inventieve constructies, waarmee oude klokken werden geautomatiseerd dienden het gemak van de mens, maar hebben de uurwerken op onaanvaardbare wijze aangetast.
Ook werden toen al klokken gemaakt die volledig elektrisch werkten en waren er elektrische 'nevenklokken', die centraal werden aangestuurd door een preciese, mechanische 'moederklok'.
Vanaf het begin van de 20e eeuw wordt het synchroonuurwerk toegepast; een elektromotor die de wijzers rechtstreeks aandrijft en door het lichtnet wordt gereguleerd. Dit massaproduct is goedkoop, loopt goed gelijk (zolang de stroom niet uitvalt) en wordt eenvoudig vervangen als het is versleten. Deze uurwerken hebben veel mechanische exemplaren uit torens verdreven. De oude uurwerken werden meestal onverschillig afgedankt na jaren van trouwe dienst.

De elektronica bracht in de tweede helft van de twintigste eeuw ook op uurwerkgebied ingrijpende veranderingen. Het kwartskristal verscheen als regelend orgaan in uurwerken. Hiermee werd de nieuwe generatie zelfstandig werkende elektrische klokken nóg nauwkeuriger, met gevolg dat bestaande uurwerken in nóg hoger tempo werden afgevoerd.
Sinds de jaren 70 worden kwartsklokken gebruikt, die regelmatig worden geijkt aan het tijdssignaal van een super-gelijk-lopende atoomklok, dat via een radiozender wordt doorgegeven. (o.a. in Braunschweig via de DCF-zender in Dtsl.)
Sinds het laatste decennium van de 20e eeuw wordt dit 'DCF-radio-tijdsignaal' ook benut om bestaande slingeruurwerken gelijk te laten lopen. Dat gebeurt door het oude uurwerk met regelmaat door een of andere mechanisch constructie bij te laten stellen. Bij antieke uurwerken kunnen deze apparaten niet universeel worden toegepast, omdat de bouwwijze onderling sterk verschilt. Dus ook hiervoor moeten klokken worden aangepast om aan de moderne eisen te kunnen voldoen.
Samengevat hadden de moderniseringen in de loop van de geschiedenis tot gevolg, dat wijzerplaten werden aangepast, wijzers vervangen, raderwerken veranderd of toegevoegd, gewichten verwijderd en gangmechanismen compleet werden vernieuwd.
In het ergste geval hangt alleen de slagklok er nog; tenminste als deze in oorlogstijd niet als kanonnenvoer was geofferd aan Mars.

Uiteraard was eeuwen geleden nauwkeurige tijdmeting nog niet zo belangrijk als tegenwoordig. Met het complexer worden van de samenleving groeide echter de behoefte aan een exactere tijdweergave. Door de eeuwen heen wisten vakmensen nieuwe klokken steeds zó te bouwen en oude exemplaren zó te verbeteren, dat ze die precisie hadden, die voor die tijd nodig was.

Mechanische uurwerken werden tot halfweg de zeventiende eeuw gereguleerd door een waag (foliot) of balanswiel. De slinger deed hierna zijn intrede als regelend orgaan. Met deze vinding kon de tijd veel regelmatiger 'in stukjes worden gehakt'.
Het bleek een enorme stap voorwaarts en gaf een impuls tot het bouwen van vele nieuwe slingeruurwerken. Ook bestaande uurwerken werden met zo'n slinger uitgerust, zodat deze nauwkeuriger konden werken. Klokken gingen zelfs zó goed gelijklopen, dat het zinvol werd een minuutwijzer aan te brengen. Het zou echter nog eeuwen duren totdat deze tweede wijzer op openbare klokken algemeen gebruik was. De meeste mensen hadden aan de uurwijzer genoeg om te weten hoe laat het was.

De tijd stond ook in de 18e eeuw niet stil. Vele nieuwe vindingen werden toegepast om de mate van precisie op te kunnen voeren. Andere gangsystemen, temperatuurongevoelige slingers, het scheiden van de aandrijving van de zware wijzers en het kwetsbare gangsysteem; al deze verbeteringen zorgden ervoor dat uurwerken nauwkeurig bleven lopen over een lange periode gemeten.

De oude uurwerken die niet meer aan de opgeschroefde maatstaven konden voldoen werden met deze constructies gewijzigd, ook als dit ten koste van historisch materiaal ging.
Het dagelijks leven speelde zich af volgens de lokale tijd, die voor iedere stad of dorp weer anders was. Na een reis van de ene plaats naar de andere werden de horloges gewoon gelijk gezet.
De 19e eeuw bracht veel praktische veranderingen met zich mee. Met de komst van de trein groeide de behoefte aan één tijd, die door iedereen zou worden gehanteerd. Daarom werd bij het samenstellen van de dienstregeling de 'Spoortijd' ingesteld, die samenviel met de lokale tijd van Amsterdam. Deze gestandaardiseerde tijd werd via de telegraaf gedistribueerd, maar het dagelijks leven speelde zich gewoon af volgens de lokale tijd.

Zo zijn veel historisch belangrijke en prachtige uurwerken, die niet meer werden gebruikt, spoorloos verdwenen of zelfs op de schroothoop beland!
Door de eeuwen heen is de 'originaliteit' van de klok ondergeschikt gebleven aan de 'gebruiksfunctie', dus aan het gelijk lopen en aan het bedieningsgemak.
In onze tijd vindt een kentering plaats als gevolg van een groeiend historisch besef. Uurwerken worden nu ook herkend als belangrijke representanten van ons cultureel erfgoed en als zodanig behandeld.




Geraadpleegde literatuur:

André Lehr, De geschiednis van het Astronomisch Kunstuurwerk
André Lehr, Van Paardebel tot Speelklok
Spierdijk, Klokken en Klokkenmakers
Maurice / Mayr, Die Welt als Uhr
Turner, TIME catalogue exposition Amsterdam 1990